27 aug Ton Wilthagen
Interview Ton Wilthagen
“De arbeidsmarkt is geen tuintje dat je even kunt aanharken”
Tekst: Auke Klijnsma en Peter Blok
Leestijd: 14 minuten
Kun je iets over jezelf vertellen?
“Ik bekleed de leerstoel Institutionele en juridische aspecten van de arbeidsmarkt aan Tilburg University. Met andere woorden: ik ben hoogleraar Arbeidsmarkt. Mijn basisdiscipline is de sociologie. Dat past bij mijn niet-aflatende nieuwsgierigheid naar tot het reilen en zeilen van de samenleving. Ik werkte eerder bij diverse instituten op het gebied van arbeidsrecht en arbeidsverhoudingen aan de Universiteit van Amsterdam. In Europa sta ik nog steeds bekend als ‘mr. Flexicurity’. Ik ben geïnteresseerd in de vraag hoe de samenleving en de arbeidsmarkt dynamisch kunnen zijn mét behoud van sociale cohesie en zekerheid.”
Wat drijft jou in jouw vak?
“Ik ben geïnteresseerd in de drijvende krachten die de arbeidsmarkt en het werk van mensen bepalen. Ik bestudeer alle aspecten van de arbeidsmarkt: het arbeidsrecht, werk, werkloosheid, sociale zekerheid en scholing en training. Veel van mijn onderzoek is gericht op flexibilisering van de arbeidsmarkt en werkzekerheid, op de transitionele arbeidsmarkt – hoe goede transities te ondersteunen, hoe slechte te vermijden – en op een inclusieve of parallelle arbeidsmarkt.”
Wat speelt er op de Nederlandse arbeidsmarkt?
”Er zijn hier maar weinig bedrijven die qua personeelsbestand echt groot worden. En de grote bedrijven die we kennen – KLM, banken – worden kleiner. Wat we ook weten is dat er sectoren zijn die blijven groeien en meer mensen vragen. Denk aan de zorg, het onderwijs en technische sectoren als installatietechniek en de bouw, mede omdat we inzetten op verduurzaming. In deze branches zal de schaarste nog nijpender worden, ondanks corona. Sectoren die het nu moeilijk hebben door corona, zoals de horeca, zullen net als hiervoor, straks weer schaarste kennen aan personeel. Voor corona stond er echt druk op bepaalde functies daar, denk aan koks. Dat zal straks ook weer zo zijn. De enige sectoren die misschien niet meer op het niveau van voor corona terugkomen, zijn de luchtvaartsector, om milieuredenen, en de bedrijfscatering, als gevolg van het blijvend meer thuiswerken.”
Wat is het belangrijkste spanningsveld op de arbeidsmarkt?
“Dat zijn er wel meer! Maar de belangrijkste is natuurlijk nog steeds dat we een mismatch kennen. Het tekort aan personeel is voor bepaalde sectoren nijpend. We kunnen geen energie- en klimaattransitie maken als er niet genoeg mensen bij de netwerkbeheerders en installatiebedrijven werken. Die spanning is sterk en dat geldt ook voor de zorg. Er is een mismatch in kwantitatieve- en in kwalitatieve zin omdat het noodzakelijke opleidingsniveau stijgt. Aan de andere kant zien we dat er nog twee miljoen mensen zijn die aan de zijlijn staan, die ook willen en kunnen werken. Het goede nieuws is dus dat deze groep misschien de afstand zou kunnen overbruggen en dan weer kan meedoen op de arbeidsmarkt. Dat is voor henzelf enorm waardevol. Deze groep aan het werk helpen zie ik als belangrijkste oplossingsrichting om de tekorten en de mismatch op de arbeidsmarkt op te lossen. Een andere oplossing is het toelaten van arbeidsmigratie, maar die stroom kun je ook niet eindeloos openzetten. We zijn ook echt niet meer het populairste land voor arbeidsmigranten. Zij gaan liever naar Engeland of Duitsland.”
“De problemen zijn dus niet zomaar opgelost. Er ligt een stapel rapporten, zoals van de commissie Borstlap en de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. Ik werk zelf onder andere mee aan het nieuwe Wetboek van werk om de problematiek in beeld te brengen en oplossingen aan te reiken. De problematiek op de Nederlandse arbeidsmarkt is niet nieuw. We weten het, maar het schiet gewoon niet op in Nederland. Hoe we de arbeidsmarkt moeten hervormen, daar kunnen we het niet over eens worden. En als we het al eens worden, blijken de hervormingen vaak contraproductief uit te pakken.”
Waarom is het probleem zo hardnekkig?
“Een tweede discussie die speelt, en die ook niet opschiet, is het hele verhaal rond vast, flex en de ZZP-ers. Nergens in Europa is het verschil tussen vast en flex zo groot als in Nederland. Bedrijven kiezen simpelweg voor flex, omdat vast te duur is en teveel risico’s met zich meebrengt. Bedrijven blijven kiezen voor flex totdat flex heel duur wordt. Het is niet onterecht dat het idee voortleeft dat je van vast nooit af komt. Denk maar aan risico’s als de twee jaar loondoorbetaling bij ziekte en de toetsing door het UWV voor een ontslagvergunning. Bij flex spelen deze risico’s niet. De afstand tussen vast en flex is dus te groot, waardoor je heel veel groei in flex ziet en dus een toenemend aantal tijdelijke contracten en ZZP-ers.”
“De politiek komt hierin niet met oplossingen. We hebben nu drie hervorming gehad met flexibiliteit en zekerheid, met een sociaal akkoord in 1999, de Wet Werk en zekerheid (2015) en de Wet Arbeidsmarkt in balans (2020). Maar het probleem is niet opgelost. Niemand is tevreden met huidige situatie. We zijn gewoon een conservatief land en kunnen geen consensus bereiken over de inrichting van de arbeidsmarkt, niet in de polder en niet in de politiek. De SER doet inmiddels een nieuwe poging met een sociaal akkoord.”
Hoe kijk jij naar het vraagstuk rond vast en flex?
“Wij Nederlanders willen zekerheid en zijn heel bang om verworvenheden te verliezen. We zijn het meest verzekerde land van Europa, zelfs als we op reis gaan sluiten we nog een extra reisverzekering af. We zijn een land met zekerheidszoekers en dat willen we eigenlijk niet onder ogen zien. We zien we ons zelf liever als dynamisch en flexibel. We blijven dus vasthouden aan – vaak oude – zekerheden. Juist omdat een grote groep blijft vasthouden aan oude zekerheden, creëren we een (te) grote flex-schil. Zo ontstaat een tweedeling met grote gevolgen. We investeren te weinig in flex en dat is risicovol. Door laagwaardige flexibilisering ondergraaf je als land je welvaart.”
Hoe keren we het tij?
“Vakbonden zijn bang voor flex en houden dus vast aan de oude zekerheden voor hun achterban. En bedrijven blijven precies het tegenovergestelde roepen, namelijk dat flex nodig is voor de concurrentiepositie. Zo kom je daar dus niet uit. Terwijl het anders moet en anders kan. In het nieuwe sociaal akkoord is de boodschap dat we externe flexibiliteit kunnen en moeten vervangen door meer flexibiliteit te vragen van de medewerkers met een vast contract. Dat is niet eenvoudig, maar beide soorten flexibiliteit zijn nodig. Ik haal vaak Denemarken aan. Daar is het arbeidscontract flexibel en er is veel ondersteuning op de arbeidsmarkt. Daar gaan flexibiliteit en zekerheid hand in hand. In Denemarken vindt niemand al die flexcontracten interessant, werkgevers niet, vakbonden niet, werkenden niet. Daar is geen discussie over. We kunnen het echt anders organiseren met een flexibele arbeidsmarkt waar mensen worden ondersteund in mobiliteit en waar wordt geïnvesteerd in mensen die werkloos worden. In Nederland gebeurt dat niet. Wij zeggen: ‘Je moet snel terug naar de arbeidsmarkt en anders krijg je een sanctie’.”
“Wij zijn er tot nu toe dus niet in geslaagd het anders te doen. Als je het vaste contract wilt veranderen, worden bonden boos. En als je inzet op investeringen in mobiliteitsbevordering, zegt de commissie Borstlap – en nu ook de SER – dat uitzendwerk terug moet naar louter ziek en piek. Ik vraag me echt af hoe groot het probleem moet worden voordat we wakker worden. Er zijn signalen die aangeven dat we nu écht alarm moeten slaan. De kloof met de onderkant van de arbeidsmarkt wordt te groot.”
Welke oplossingsrichtingen zie jij voor de Nederlandse arbeidsmarkt?
“Er is een aantal aspecten dat kan bijdragen aan de ideale toekomst. Om te beginnen moet er in mensen worden geïnvesteerd. Of ze nou een flex-jasje hebben of niet. Ik ben bang dat als we te weinig investeren in kennis de productiviteit zal afnemen in een economie als de onze met hoogwaardige arbeid. Als je spelers nooit laat trainen, dan kunnen ze ook nooit goed worden. Dat is nou eenmaal een feit.”
“Vervolgens moeten we mensen ondersteunen om de stap naar een andere sector te kunnen zetten. Er moet een investeringsstrategie komen die niet alleen de zittende medewerkers ondersteunt. Dat hoeft niet moeilijk te zijn. Je kunt denken aan individuele budgetten voor leren en ontwikkelen. We praten er al zo lang over: employability, duurzame inzetbaarheid, een leven lang leren… Ik ken al heel veel initiatieven op dit gebied in arbeidsmarkregio’s en bedrijven. De woorden veranderen wel maar de daden veranderen maar zo weinig. We moeten echt diepgaand investeren in ontwikkeling.”
“Tenslotte moeten we – net als in de milieu-aanpak – een transitie maken. Dus niet in één keer een grote hervorming, zoals de SER beoogt, maar een stapsgewijze arbeidsmarkttransitie die niet alleen door de polder wordt ingericht. Zie het als een proces van open innovatie en co-creatie. Ook bottom-up, vanuit de werkvloer en de arbeidsmarktregio’s. Als je die arbeidsmarkttransitie niet maakt, blijf je zitten met een onbenut arbeidspotentieel van anderhalf miljoen mensen. Als we die transitie niet maken dan houdt je de tweedeling op de arbeidsmarkt. En die transitie is belangrijk om ons land beter te maken, want we hebben mensen nodig voor woningbouw, de klimaattransitie en de zorg. De andere transities dus. We hebben nu gewoon te weinig, of niet voldoende gekwalificeerd personeel.”
“Ik vind dat er een doordacht stappenplan moet komen. Dus niet zoiets als de laatste drie hervormingen met de Wet Werk en zekerheid en de Wet Arbeidsmarkt in balans. Die wetten kennen geen echte oplossingen voor de problemen waar we voor staan. Sterker nog, zekerheid bieden door minder flexcontracten toe te staan, is pure dommigheid. Het idee was dat werkgevers eerder verplicht zouden worden een contract voor onbepaalde tijd aan te bieden. Hiertoe is bedacht dat werkgevers nog maar maximaal drie tijdelijke contracten mogen aanbieden in maximaal twee jaar. En vanaf twee jaar moet een transitievergoeding worden betaald. Bij overschrijding hebben werknemers dan automatisch een contract voor onbepaalde tijd of moet die vergoeding worden uitgekeerd. Wat denk je dat werkgevers doen? Die sluiten natuurlijk drie contracten van in totaal 23 maanden af, met als resultaat dat jonge mensen na 23 maanden geen verlenging meer krijgen.”
“De SER heeft de beste bedoelingen, daar twijfel ik niet aan, maar mijn zorg betreft mogelijke bijwerkingen van dat akkoord die ertoe kunnen leiden dat er minder werk wordt gecreëerd en dat mensen die nu al geen vast contract krijgen, helemaal niet meer aan het werk komen. Je hebt meer routes naar werk nodig dan alleen via vaste contracten, die opnieuw weinig aantrekkelijker worden gemaakt. De arbeidsmarkt is niet zo maakbaar, geen tuintje dat je even kunt aanharken.”
Wat zijn volgens jou de uitgangspunten voor de nieuwe arbeidsmarkt?
“Dat is niet zo ingewikkeld. Je wilt dat iedereen zich kan ontwikkelen en dat iedereen een bepaalde zekerheid heeft, ongeacht wat voor contract daaraan ten grondslag ligt. Je wilt dat er geen uitbuiting plaatsvindt en je dat mensen veilig en op tijd kunnen overstappen naar nieuw werk. Deze beginselen zijn al vastgelegd in de Europese werkgelegenheidsafspraken op 6 december 2007.”
Passen die uitgangspunten ook in Nederland?
“Als we alle rapporten die in Nederland geschreven zijn in een blender stoppen, zul je zien dat daar dezelfde dingen uitkomen. Het gaat inderdaad over contracten die flexibel zijn, maar ook betaalbaar. Het gaat over een arbeidsmarkt die mensen ondersteunt bij de overstap naar een nieuwe baan. Het gaat om een leven lang leren en het gaat om moderne sociale zekerheid. That ’s it. We weten het al heel lang. Maar op al deze punten hebben we grote problemen. We willen mensen best helpen een overstap te maken, maar hebben daar geen systeem voor. Dat hadden we de vorige crisis ook niet. We kunnen mensen niet of onvoldoende faciliteren bij een veilige oversteek. Hoe komen catering-medewerkers naar de technische installatie? De cateringbranche denkt: wij betalen dat niet. Dat moet de installatiebranche maar doen. En de installatiebranche kiest liever voor schoolverlaters. Dit systeem is van eind jaren zeventig.”
Welke rol hebben de instituties?
“We werken met instituties die bijna zestig jaar geleden zijn opgericht. Dat systeem wordt nog steeds in stand gehouden. De vakbonden zijn bang dat alle zekerheden worden afgebroken. Ze blijven de belangen van hun leden behartigen, terwijl nog maar 14 tot 16 procent van de beroepsbevolking lid is van een vakbond. En toch blijven zij zeggen: ‘We zijn een ledenorganisatie dus wij doen wat de leden willen’. Dat kan dus niet meer. Zo verandert er niets en dat voor niemand goed. De bonden houden de ideologie van solidariteit in stand en zijn bang voor individualisering, terwijl de tijd echt anders is. Zij hebben geen vertrouwen in een arbeidsmarkt die ook dynamiek steunt. En het credo van de werkgevers is steeds: ‘Wij moeten flexibel zijn vanwege de internationale competitie’. Ook hun verhaal is heel beperkt. Nederland werd ooit geroemd om ons overlegmodel, waarin werkgevers en werknemersverenigingen elkaar vonden en gezamenlijk tot oplossingen kwamen. Dat model werkt al twintig jaar niet meer.”
Hoe zie je dat het model niet werkt?
“Het heeft ertoe geleid dat we nu een soort Zuid-Europese arbeidsmarkt zijn geworden. De uitkomsten van het model zijn niet fraai. We hebben naar verhouding teveel langdurige werkloosheid. Er staan teveel mensen, ouderen en mensen met een beperking aan de zijlijn We hebben een veel te grote groep flex en ook nog eens een hele grote groep economisch niet zelfstandige vrouwen. We zien dus heel veel mensen die niet of beperkt meedoen op de arbeidsmarkt. Hiervan moeten we écht wel wakker liggen!”
Wat kan de politiek doen?
“De coronacrisis laat zien hoe kwetsbaar en achterhaald het systeem is. Dat is pijnlijk duidelijk geworden. Het lukt ons niet eens om KLM-mensen ergens anders aan het werk te krijgen. Er is geen structuur en we weten niet hoe we het moeten doen. De politiek steekt haar kop in het zand. Er zijn zoveel signalen dat het anders moet en er gebeurt gewoon te weinig. Zelfs de OESO (Organisatie voor Europese Samenwerking en Ontwikkeling, red.) maakt zich zorgen over het inclusie tekort van de Nederlandse arbeidsmarkt. Er is een notitie met als boodschap dat Nederland het zo niet zou moeten willen. De politiek luistert gewoon niet. Het wordt intussen erg gênant allemaal. Ik kan het niet meer uitleggen. We zijn een rijk landje hè. Met betrekking tot onze arbeidsmarkt heeft de Nederlandse politiek een gebrek aan visie. Daar zit de armoede.”
Heeft de wetenschap een rol?
“Ik denk dat de wetenschap, en zeker de feitelijke wetenschap van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en Centraal Plan Bureau (CPB), keurig heeft opgeschreven hoe de Nederlandse arbeidsmarkt ervoor staat. We hebben dat allemaal gedocumenteerd. De feiten liggen er. De wetenschap komt ook met andere initiatieven. Ik heb zelf meegewerkt aan het Wetboek van Werk, waarin we ook oplossingen aandragen. We pleiten bijvoorbeeld voor een kortere maar hogere WW-uitkering, een gespecialiseerde arbeidsrechtbank, zoals in heel veel andere landen, en het stopzetten van de twee jaar loondoorbetaling bij ziekte voor werkgevers. Met het Wetboek van werk pleiten we voor versimpeling van de regels en tegelijkertijd veel meer nadruk op het belang van arbeid voor mensen. De waarde van werk is enorm. Het gaat over meedoen in de samenleving, maar ook over geluk, welzijn, gezondheid en de toekomst, omdat kinderen beter terechtkomen als ze niet in de bijstandsgezin opgroeien. De wetenschap heeft analyseert en komt met ideeën voor verbetering. Het is nu écht aan de politiek om stappen te zetten.”
“Het bleef heel langstil in Den Haag. Ik kan niet genoeg benadrukken dat het anders moet. We zetten ook nog eens de relatie tussen generaties op het spel omdat de jongeren het echt moeilijker hebben op de arbeidsmarkt en dus ook op de woningmarkt, omdat ze geen vast contract meer krijgen. Kun je dan nog solidariteit van ze verwachten? We laten de nieuwe generatie in feite in de steek. Onze Instituties moeten juist ook opkomen voor de nieuwe generaties. Maar dat kan niet met systemen uit 1970. Kijk om je heen. Naast Denemarken zijn er ook andere landen die het goed doen. Kijk naar Zweden of Finland, daar is de transitie al lang ingezet. Duitsland en zelfs Engeland investeren al veel meer in mensen die werkzoekend zijn. Daar wordt gezegd: je moet snel terug, je kunt weer werk vinden, wij bieden je de scholing. Dus dit soort investeringen is in bijna alle landen groter dan in Nederland. Ook zie ik nergens naders dat de verschillen op het gebied van vast en flex zo uit de hand zijn gelopen als in Nederland.”
“Ik zal niet zeggen dat wij niets goed doen, maar ik zie dat we achterlopen. Ik zeg ook niet dat we het moeten doen zoals Denemarken het doet. Maar Nederland moet wel weer op het rechte pad komen. We zetten wel stapjes. Zo krijgen jonge vaders nu zes weken verlof. Toen ik vader werd, kreeg ik twee dagen…”
We kunnen dus veel leren van het buitenland?
“Ik denk dat het belangrijk is dat we met een eerlijker beeld naar ons zelf kijken. Nederland heeft de neiging om andere landen te vertellen hoe ze het moeten doen. We mogen ook wel eens erkennen dat we op bepaalde punten aartsconservatief, bang en traditioneel zijn en niet in staat te moderniseren. Maar nogmaals, er is niet één land waar je alles vandaan hoeft te halen. We kunnen ons wel laten inspireren door wat er gebeurt in andere landen.”
Wat gaat er wel goed in Nederland?
“Ik ben positief over wat er allemaal in de regio gebeurt. Wat je daar ziet, is dat die gewoon zijn gaan handelen. Daar kun je dingen niet op hun beloop laten, want dan houden ze teveel mensen in de bijstand. Ik ben enthousiast over wat je ziet gebeuren in Amsterdam, in Brainport Eindhoven en wat Rotterdam nu doet met regionale opleidingsfondsen. In Den Haag heb je de luxe om gewoon te blijven praten en te kijken wat er gebeurt. Maar in de regio is dat niet zo. Ik zie daar veel goede initiatieven om mensen te faciliteren zich te bewegen op te arbeidsmarkt, om ze te scholen, op te leiden. In de regio zit wel veel energie.”
“Een deel van de oplossing is dus ook dat regio’s en organisaties zelf een heleboel kunnen oppakken. Als je als organisatie weet dat de werkgelegenheid bij jou de komende jaren gaat afnemen, kun je best al initiatieven nemen zodat je tijdig met je mensen in jouw regio op zoek gaat naar ander werk. Dat je tijdig gaat investeren in scholing en netwerken. Je moet niet gaan zitten wachten. Een centraal akkoord zonder samenspraak met de regio’s is dus eigenlijk heel ouderwets. Sterker nog, goede initiatieven vanuit organisatie of regio’s vinden vanzelf hun weg wel naar de Haag! Ik hoop dus dat het nieuwe Sociaal Akkoord nog geen gesloten boek is en dat we, vanuit het gegeven dat niemand de wijsheid in pacht heeft, met alle arbeidsmarktpartijen inzetten op een nieuw design voor de arbeidsmarkt dat echt voor iedereen werkt.”