29 apr wetboek van Werk, waarom de arbeidsmarkt anders moet
De initiatiefnemers van het wetboek van werk
Prof. Dr. A.R. Houweling, Mr. Dr. J.H. Bennaars, Prof. Dr. J.H. Even, Prof. Dr. G.J.J. Heerma van Voss, Mr. M.J.M.T. Keulaerds, Prof. Dr. S. Klosse, Mr. Dr. J. van der Hulst en Prof. Dr. T. Wilthagen
Over het wetboek van werk
De organisatie van werk verandert. Het samenspel van grote economische transities door globalisering, toepassing van nieuwe technologieën, demografische verschuivingen (ontgroening en vergrijzing en grotere diversiteit van de beroepsbevolking) en verduurzaming van productieprocessen en dienstverlening hebben grote invloed op onze economie en arbeidsmarkt.
Al deze ontwikkelingen roepen de vraag op of het uitgangspunt van de huidige regelgeving van het arbeidsrecht en een groot deel van de sociale zekerheid – die is gebaseerd op de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tussen een werkgever en werknemer – nog volstaat.
Deze vraag wordt door veel deskundigen ontkennend beantwoord. De vraag is dan vervolgens hoe een nieuw ‘Wetboek van Werk’ er uit zou moeten zien. De initiatiefnemers van het wetboek van werk willen bijdragen aan de gedachtenvorming over de nieuwe arbeidsmarkt, waarmee Nederland weer geruime tijd vooruit kan. De toekomst van een Wetboek van Werk is nu.
Het beoogde resultaat van het Wetboek van Werk bevat een aanzienlijke verbreding van arbeidsrechtelijke bescherming en depolarisatie van de huidige arbeidsmarkt (naar elkaar toe brengen van de rechtspositie van insiders en outsiders), door meer gelijke rechtsbescherming en verlaging van werkverschaffersrisico’s.
Waarom de Nederlandse arbeidsmarkt anders moet
De arbeidsmarkt vertoont in toenemende mate tekenen van ‘baanpolarisatie’: werk wordt naar de twee uitersten van het opleidingsspectrum geduwd – hoog of laag opgeleid
in vrijwel alle OESO-landen neemt het aandeel zzp-ers in de totale werkgelegenheid bijvoorbeeld sterk af, terwijl dit in Nederland juist significant toeneemt en de groei van het aantal vaste banen achterblijft
Deze tweedeling op de arbeidsmarkt leidt tot een groep insiders met veel bescherming, de zogeheten ‘vaste kern’, en een steeds grotere groep outsiders met geen of nauwelijks bescherming, de zogeheten ‘flexibele schil’.4 Inmiddels behoort 36 procent van de Nederlandse beroepsbevolking tot de flexibele schil. Deze tweedeling is niet enkel nadelig voor de outsiders: zij vormt ook een bedreiging voor de insiders. Inzet van goedkopere arbeidsvormen met minder of geen risico’s, leidt tot verdringing van de insider.
Nederland is ook geconfronteerd met het verschijnsel van de ‘werkende armen’: mensen die een inkomen hebben onder de armoedegrens, ondanks het feit dat zij betaald werk verrichten
Ook voor bedrijven en instellingen is deze tendens op termijn niet gunstig. Als flexibilisering zich op een laagwaardige manier voltrekt, heeft dat negatieve gevolgen voor de productiviteit en het innovatievermogen binnen arbeidsorganisaties en daardoor voor onze (kennis)economie als geheel.
Al deze ontwikkelingen roepen de vraag op of het uitgangspunt van de huidige regelgeving van het arbeidsrecht en een groot deel van de sociale zekerheid – die is gebaseerd op de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tussen een werkgever en werknemer – nog volstaat. Deze vraag wordt door veel deskundigen ontkennend beantwoord.